Bijzondere verhalen 

De oorlog kende vele gezichten en verhalen. Verhalen die zich afspeelden op een groot of kleiner podium. En juist de verhalen en gebeurtenissen van de kleine podia mogen we niet vergeten. Waarom niet? Omdat deze zich heel vaak recht onder onze neus afspeelde.

We geven deze mensen en verhalen hier weer een klein podium.


De burgemeesters van Asten en Someren

 

Overal in Nederland werd verzet geboden tegen de bezetting. In alle lagen van de bevolking en op alle plaatsen in het land. De gemeente Asten had Willem Wijnen als burgemeester toen de oorlog uitbrak. Hij was al 34 jaar burgemeester van de gemeente Asten. Het naburige Someren had toen Piet Smulders als burgemeester die al 18 jaar het ambt van burgemeester in Someren beklede.  Bij het uitbreken van de oorlog werden alle burgemeesters gevraagd om op hun post te blijven om zo landgenoten te helpen waar nodig. Uiteraard gaven Willem Wijnen en Piet Smulders gehoor aan de oproep omdat zij wisten dat als ze zouden aftreden hun plaats zo goed als zeker door een NSB burgemeester zou worden ingenomen. En dat is wat ze niet wilden. Zij wilden juist bijdragen aan een stukje rust en veiligheid voor de inwoners. En daar hield het niet bij op voor beiden. Zij gingen actief het verzet in. Burgemeester Smulders zorgde voor valse identiteitsbewijzen in het gemeentehuis. In de regio was een grote verzetsgroep actief en beide burgemeesters weigerden om namen door te geven van mensen die in Duitsland aan het werk gezet konden worden. 

 

Dat het gevaarlijk was wat ze deden wisten beide burgemeesters maar al te goed. Burgemeester Smulders dook zelfs een tijdje onder. Hij kwam weer tevoorschijn toen het hem veilig leek. De burgemeester werd ook te werk gesteld in het Zeeuwse Burgh-Haamstede voor het bouwen van de Atlantikwall. Ook burgemeester Wijnen werd opgepakt en moest dwangarbeid verrichten in Zeeland. Maar ook hij kwam terug. De burgemeester kon niet voorvoelen dat de moord op twee landwachters door het verzet in Gemert gevolgen voor hem zou hebben.                Beide burgemeesters werden slachtoffer van een wraakactie van de SS. Op de avond van 14 augustus 1944 werden ze allebei opgepakt door een Nederlands moordcommando. Een NSB-sympathisant uit Asten had de naam van burgemeester Wijnen doorgegeven. Ook andere mensen werden in de auto gezet die avond, onder wie Frans Eijsbouts.  Tijdens de rit in de auto met de opgepakte mannen werd er gezegd dat de auto te vol zat en pech had gekregen. Iedereen moest de auto uit en werd onmiddellijk neergeschoten. Ook Frans Eijsbouts, maar hij wist weg te rollen. Er volgde een tweede serie schoten. Ze wilden er zeker van zijn dat iedereen dood was. Op miraculeuze wijze heeft Frans Eijsbouts geen tweede schot gekregen. Als enige overleeft hij de wraakactie. Op de plek waar beide burgmeester zijn doodgeschoten, langs het kanaal tussen Asten en Nederweert is een herinneringsplaquette voor beide burgemeesters gezet.


Leuren met NSB-kinderen

 

 

Terwijl boven de rivieren de oorlog nog in volle gang is, is het zuiden bevrijd. De sfeer is uitgelaten maar ook grimmig en ontvlambaar. NSB’ers, ‘moffenmeiden’, landverraders of collaborateurs: mensen worden nog zonder duidelijke vorm van proces vernederd of vastgezet. Maar wat te doen met hun kinderen? Wie zorgt er voor hen? Kennelijk gebeurt het dat er minderjarige kinderen, samen met hun ouders, worden vastgezet.

 

Het zuiden van Nederland is helemaal in de ban van de naderende bevrijding. Iedereen kijkt reikhalzend uit naar de komst van de geallieerden. Maar tegelijk is ook iedereen op de hoede. Je weet immers niet hoe de bezetter nog zal reageren. Maar ook mensen die “verkeerd” zijn moeten vrezen. De zogenaamde “moffenmeiden”, verraders en anderen die met de vijand hebben geheuld. En dan de NSBers nog.                               Zij vertegenwoordigen alles wat andere Nederlanders zo tegen staat aan de bezetter. Zij worden gezien als de grootste landverraders. Zij zullen het helemaal zwaar te verduren krijgen eenmaal in de handen van het verzet. Bijkomend probleem is dan, wat doen we met de kinderen van opgepakte NSBers? Ook oppakken en vastzetten?

 

  1. Holtkamp, reserve-majoor voor Alg. Dienst Militair Commissaris, tikt op 13 november 1944 een brief aan de burgemeester van St. Anthonis, dat het “niet in de bedoeling ligt tevens de kinderen in te sluiten. Dergelijke kinderen dienen tegen betaling te worden ondergebracht bij familie, kennissen of particulieren.” Dat de situatie, zo vlak na de bevrijding, niet zo overzichtelijk en eenduidig is als Holtkamp graag zou willen, blijkt uit de zin daarna: “Het is echter mogelijk dat wat het laatste aangaat moeilijkheden worden ondervonden, deshalve zij noodgedwongen met de ouders worden ingesloten. Teneinde een overzicht te verkrijgen van het aantal kinderen, het welk aldus noodgedwongen ingesloten zit, zal ik daarvan gaarne zoo spoedig mogelijk een opgave ontvangen.”

 

Het moet vaak buitengewoon pijnlijke situaties hebben opgeleverd. Zoals op 27 december 1944    (kennelijk is kerst nog wel eerst gezamenlijk gevierd.) gebeurde met de vier kinderen van de weduwe Van Es. De weduwe is inmiddels ingesloten en voor haar vier minderjarigen is tijdelijk onderdak gevonden. Maar “nu de kwartiergever weet dat hij kinderen in huis heeft van een NSB’er of landverrader, wil hij de kinderen niet langer hebben en zijn deze ook nergens onder te brengen.” En hoewel het niet zou moeten, ziet de burgemeester van Oploo geen andere optie dan ‘overbrenging van die kinderen naar het kamp waar de moeder is. En dat blijkt geen uitzondering want het dossier zit vol schrijnende gevallen. Wat te denken van drie kinderen in Oploo ‘die door arrestatie der ouders onverzorgd zijn achtergebleven’. De kinderen zijn allemaal jonger dan 15 jaar.

Het gevolg is een grote groep jongens en meisjes die om verzorgers verlegen zit. En dat hoopt men heel pragmatisch en praktisch op te lossen. Er worden richtlijnen opgesteld voor de vergoeding.     Wie zorgt voor kleintjes onder de 6 krijgt 1 gulden 25 per dag. Voor de groep van 6 tot 15 jaar wordt 1 gulden 75 uitgekeerd en voor de opvang van 15 jaar en ouder geldt een richtlijn van 2 gulden.        Wie er voor de kinderen ging zorgen is niet eens het punt. Wel kibbelen gemeenten en het ministerie wie de vergoeding moet gaan ophoesten. Een paar maanden later zet de Militaire Commissaris in Noord-Brabant de regels nog eens op een rijtje. Kinderen kunnen alleen met toestemming van de inspecteur worden opgenomen in een ‘tehuis of kamp’. Dan moeten ze wel vrij zijn van scabies of andere besmettelijke ziekten. Verder wordt nog eens gewezen op het bestaan van Huize De Knop (voor kinderen van 6 tot en met 15 jaar) en Het Liefdesgesticht (voor de kleintjes tot zes jaar), beide in Breda. Voor als er niemand medeleven heeft voor kinderen van zij die fout waren in de oorlog.  

 


De gebroeders de Koning uit Heeze

 

Tot aan de meidagen van 1940 kabbelt het leven rustig voort in Heeze. Jacob de Koning heeft als pachter op het Huisven een behoorlijke boerderij te runnen en doet dit samen met zijn 7 zonen en 3 dochters. Kort na de bezetting leggen de Duitsers een schietbaan aan vlak achter de boerderij en verklaren het terrein tot sperrgebiet.  Al gauw begint de Koning met het opvangen van gevluchte soldaten, zij krijgen eten en onderdak en worden door de vijandelijke linies geloodst als dat nodig is. Dan is het een kleine stap naar het onderdak verschaffen aan onderduikers. Al snel wordt de boerderij een uitvalsbasis van het verzet in de regio. Vier broers, Arie, Huib, Gerrit en Willem en hun zwager Arie van Heijst besluiten in het verzet te gaan. en vanuit de boerderij leren zij omgaan met wapens en het coderen van berichten die naar Engeland moeten worden verzonden of berichten die bedoeld zijn voor andere verzetsorganisaties binnen maar ook buiten hun regio.

 

Steeds verder gaan zij het verzet in en organiseren allerhande acties ter ondersteuning van het illegale werk. Buitgemaakte bonkaarten gaan naar de familie Poels in Horst America die net als zij veel onderduikers hebben op hun boerderij De Zwarte Plak. Het werk op de boerderij werd toen veelal door de aanwezige onderduikers verricht omdat de broers in de nacht op pad zijn. Uiteindelijk bestaat de verzetsgroep rond de familie De Koning uit ongeveer 35 personen. Tijdens de bombardementen van Eindhoven vluchten honderden Eindhovenaren de stad uit. Op de boerderij van de Koning in vinden zij rust en onderdak om weer op verhaal te komen. Zij zijn ruim 200 in getal. Op 19 juli 1943 volgt er een inval door de Duisters bij de Koning op zoek naar 5 joodse onderduikers. 4 weten te ontsnappen maar Vader en een onderduiker worden meegenomen door de Duitsers.

 

Na vier dagen komt vader vrij dankzij huisarts Teeuwen. Het verzet gaat gewoon verder.  Dan volgt er verraad bij een geplande wapendropping. In de nacht van 13 op 14 mei 1944 vallen SD’ers onder leiding van Klingbeil, met de gewezen en geboeide SSer Arie IJsselstein in hun midden, de boerderij binnen. De gewezen SS-er wijst 13 personen aan waaronder vijf broers Huib (27), Arie (25), Willem (22) Gerrit (20) en Floor de Koning (16) en een onschuldige genaamd Reinder Keizer (37) die niets vermoedend kwam aanfietsen. Na een lange tijd met hun handen omhoog gestaan te hebben worden ze geboeid overgebracht naar de Polizeigefängnis te Haaren bij St. Michielsgestel. De bewakers zijn SS-ers van het Toteskopf regiment. De SD had nog een naam die ze kostte wat kost wilde oppakken. Zij zochten nog naar Arie van Heijst. En de snelste manier om hem te vinden blijkt ook via de geijkte weg, intimidatie, te werken De dertienjarige Klaas de Koning werd gedwongen in een auto te stappen onder bedreiging van een vuurwapen en moest de woning van Arie van Heijst aanwijzen. Klaas kon niet anders en wees in Asten het huis aan waar Arie verbleef waarop deze ook gearresteerd kon worden.

 

De broers Arie en Huib de Koning worden op 9 augustus in kamp Vught geëxecuteerd. Hun broers Wim en Gerrit worden naar Duitsland afgevoerd waar ze overlijden in de concentratiekampen Sachsenhausen en Neuengamme. Floor de Koning ontkomt aan vervolging omdat de Duitsers niet geloven dat een 16 jarige al actief in het verzet is.  


Jan Zwartendijk, Rechtvaardige onder de Volkeren

 

Jan Zwartendijk was in 1939 directeur van de Philipsvestiging in Kaunas, Litouwen. Bij het uitbreken van de 2e wereldoorlog werd de toenmalige consul in Litouwen uit zijn functie ontheven omdat deze sympathiseerde met de Duitsers. Men vroeg Zwartendijk om tijdelijk als consul op te treden waar hij in toestemde. Vanwege de Duitse inval in Polen kreeg Litouwen te maken met een toestroom van Joodse vluchtelingen.  Litouwen was toen nog neutraal echter wisten de Litouwers dat Rusland het land op korte termijn zou inlijven, wat ook gebeurde. De Joodse vluchtelingen kwamen in een situatie terecht waar zij ook nu moesten vrezen voor vervolging.

 

In juni 1940 klopte Isaac Lewin en zijn van oorsprong Nederlandse vrouw Pessla, beiden Poolse Joden, uit nood aan bij Jan Zwartendijk met het verzoek om hulp. Zwartendijk bleek begaan en begon na te denken over hoe hij kon helpen. Dit besprak hij met de Japanse consul            Chiune Sugihara met wie hij samenwerkte. Met de gedachte dat de vluchtelingen zo snel mogelijk weg moesten uit Litouwen en naar een veilig land moesten besloot Zwartendijk daarop visums uit te schrijven voor Curaçao en de Japanse consul hielp hem door een transitvisum voor uit te schrijven voor deze vluchtelingen naar Japan. Met beide papieren kregen de vluchtelingen toestemming om door de Sovjet Unie te reizen naar Vladivostok om vandaar de boot te nemen naar Japan. Vanuit Japan zouden zij dan de doorreis naar Curaçao maken.

 

Echter zijn er maar heel weinig vluchtelingen daadwerkelijk naar Curaçao maar zwermde uit naar andere landen over de wereld.                      Jan Zwartendijk heeft minstens 2300 visa uitgeschreven waar ook hele gezinnen op konden reizen wat betekent dar er meer als 9000 mensen met dit visum konden vluchten. Na de oorlog heeft hij nooit gepraat over wat hij deed als Consul. En erkenning vanuit Nederland was er ook niet. Integendeel, hij kreeg zelfs een reprimande omdat hij niet had gewerkt volgens de consulaire richtlijnen.

 

Via gevluchte Joden in Israël kwam de naam van Jan Zwartendijk in beeld en deed het Israëlische stichting Yad Vashem onderzoek naar Zwartendijk. Uiteindelijk werd er een lijst met 2132 namen samengesteld die door Jan Zwartendijk werden geholpen te vluchten.  Hierop besloot het Yad Vashem hem te onderscheiden. De toekenning van de onderscheiding werd per post verstuurd naar Jan Zwartendijk en deze viel op de mat de dag na zijn overlijden. Jan Zwartendijk heeft na zijn overlijden postuum alle eer gekregen die hij bij leven al had verdient. Echter door nooit te praten over wat hij deed is het verhaal ook onterecht en te lang onder de radar gebleven. Inmiddels heeft Jan Zwartendijk zowel in Nederland en Israël als ook in Litouwen alle eer gekregen die hij verdiende. Zelfs vanuit Amerika kwam erkenning via een brief van toenmalig president Bill Clinton.